Aṅguttara Nikāya
36. De hemelse boodschappers
Er zijn drie hemelse boodschappers, monniken. Welke drie?
Er is een persoon wiens gedrag immoreel in daden is, en ook zijn woorden en gedachten zijn immoreel. Omdat hij zulk immoreel gedrag bezigt, wordt hij, na de ontbinding van het lichaam, na de dood, in ongelukkige staten geboren, in een sfeer van ellende, in de lagere werelden (niraya), in een hel. Daar grijpen de bewakers van de hel hem bij beide armen en brengen hem voor Yama, de Heer (van de dood), en zeggen: “Deze man, majesteit, had geen respect voor vader, noch voor kluizenaren en priesters, noch eerde hij de ouderen van de familie. Moge uwe majesteit hem de gepaste straf toedienen!”
Ouderdom
Dan, monniken, ondervraagt koning Yama die man, onderzoekt en spreekt hem aan met betrekking tot de eerste hemelse boodschapper:
“Mijn beste man, heb jij de eerste boodschapper gezien die onder de mensen is verschenen?”
En hij antwoordt: “Nee, Heer, ik heb hem niet gezien.”
Dan zegt koning Yama tegen hem: “Maar, mijn beste man, heb je in de wereld, onder de mensen, een man of een vrouw gezien van tachtig, negentig, of van honderd jaar, zwak, krom als een hoepel, gebogen, leunend op een stok, slecht ter been, sukkelend, de jeugdigheid en kracht verdwenen, met afgebrokkelde tanden, met grijs en weinig haar of helemaal geen haar meer op het hoofd, met rimpels, met gevlekte ledematen?”
En de man antwoordt: “Dat heb ik gezien Heer.”
Dan zegt koning Yama tegen hem: “Mijn beste man, is het dan nooit in je opgekomen, terwijl je toch intelligent en oud genoeg bent: ‘Ook ik ben onderhevig aan ouderdom en kan daar niet aan ontsnappen. Laat mij dan goede daden doen via het lichaam, woorden en gedachten?’”
“Dat, Heer, is nooit in mij opgekomen. Ik was nalatig.”
Dan zegt koning Yama: “Mijn beste man, door nalatigheid heb je gefaald om goede daden te doen via het lichaam, woorden en gedachten. Goed. Omdat je nalatigheid hier debet aan is, zul je hiernaar behandeld worden. Die slechte daad van jouw, werd niet gedaan door moeder of vader, broeders, zusters, vrienden of metgezellen, noch door verwanten, deva's, kluizenaren of brahmanen. Maar alleen jijzelf hebt die slechte daad begaan, en alleen jijzelf zult het gevolg daarvan moeten ervaren.”
Ziekte
Wanneer, monniken, koning Yama hem aldus ondervraagd, onderzocht en aangesproken heeft met betrekking tot de eerste hemelse boodschapper, ondervraagt, onderzoekt en spreekt hij hem aan over de tweede, met de woorden:
“Mijn beste man, heb jij de tweede hemelse boodschapper gezien die onder de mensen is verschenen?”
En hij antwoordt: “Nee, Heer, ik heb hem niet gezien.”
“Maar, mijn beste man, heb jij onder de mensen een vrouw of een man gezien, die veel kwalen en pijn had, ernstig ziek, die liggend in zijn eigen vuil, die door iemand opgetild moet worden en door anderen naar bed gebracht moet worden?”
“Ja Heer. Die heb ik gezien.”
Dan zegt koning Yama tegen hem: “Mijn beste man, is het dan nooit in je opgekomen, terwijl je toch intelligent en oud genoeg bent: ‘Ook ik ben onderhevig aan ziekte en kan daar niet aan ontsnappen. Laat mij dan goede daden doen via het lichaam, woorden en gedachten?’”
“Dat, Heer, is nooit in mij opgekomen. Ik was nalatig.”
Dan zegt koning Yama: “Mijn beste man, door nalatigheid heb je gefaald om goede daden te doen via het lichaam, woorden en gedachten. Goed. Omdat jouw nalatigheid hier debet aan is, zul je hiernaar behandeld worden. Die slechte daad van jouw, werd niet gedaan door moeder of vader, broeders, zusters, vrienden of metgezellen, noch door verwanten, deva's, kluizenaren of brahmanen. Maar alleen jijzelf hebt die slechte daad begaan, en alleen jijzelf zult het gevolg daarvan moeten ervaren.”
Dood
Dan, monniken, wanneer koning Yama hem aldus ondervraagd, onderzocht en aangesproken heeft met betrekking tot de tweede hemelse boodschapper, ondervraagt, onderzoekt en spreekt hij hem wederom aan over de derde hemelse boodschapper, met de woorden:
“Mijn beste man, heb jij de derde hemelse boodschapper gezien die onder de mensen is verschenen?”
En hij antwoordt: “Nee, Heer, ik heb hem niet gezien.”
“Maar, mijn beste man, heb jij onder de mensen een vrouw of een man gezien, die één, twee of drie dagen geleden gestorven is, en waarvan het lichaam opgezwollen, verkleurd en rottende is?”
“Ja Heer. Die heb ik gezien.”
“Mijn beste man, is het dan nooit in je opgekomen, terwijl je toch intelligent en oud genoeg bent: ‘Ook ik ben onderhevig aan de dood en kan daar niet aan ontsnappen. Laat mij dan goede daden doen via het lichaam, woorden en gedachten?’”
“Dat, Heer, is nooit in mij opgekomen. Ik was nalatig.”
Dan zegt koning Yama: “Mijn beste man, door nalatigheid heb je gefaald om goede daden te doen via het lichaam, woorden en gedachten. Goed. Omdat jouw nalatigheid hier debet aan is, zul je hiernaar behandeld worden. Die slechte daad van jouw, werd niet gedaan door moeder of vader, broeders, zusters, vrienden of metgezellen, noch door verwanten, deva's, kluizenaren of brahmanen. Maar alleen jijzelf hebt die slechte daad begaan, en alleen jijzelf zult het gevolg daarvan moeten ervaren.”
Daarna, nadat koning Yama hem aldus ondervraagd, onderzocht en aangesproken had met betrekking tot de derde hemelse boodschapper, zweeg koning Yama.
Daarop brachten de bewakers van de hel hem verschillende martelingen toe, waardoor hij aan ernstige, verscheidene, snerpende en bittere pijnen leed. Hij zal niet sterven totdat die kwade daad van hem zijn uitwerking op hem heeft gehad.