Majjhima Nikāya 10
Satipaṭṭhāna Sutta
Het vestigen van opmerkzaamheid
Aldus heb ik gehoord: Eens verbleef de Verlichte bij de Kuru’s in Kammāsadhamma, een marktplaats van het Kuru volk. Daar sprak de Verlichte de monniken aldus toe: ,‘Monniken’, en zij antwoordden: ‘Eerwaarde Heer!’. Toen sprak de Verlichte als volgt:
Inleiding
Dit is de enige manier, monniken, voor wezens om zich te zuiveren, om zorgen en verdriet te overwinnen, om lijden en smart te vernietigen, om het pad der waarheid te bewandelen, om nibbāna te verwezenlijken: dat wil zeggen, het viervoudig vestigen van opmerkzaamheid.
Welke vier? Hier, monniken, verwijlt een monnik geestdriftig met opmerkzaamheid en een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid, terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert waarbij hij zich ontdaan heeft van verlangen en afkeer voor de wereld [van geest en materie]; hij verwijlt geestdriftig met opmerkzaamheid en een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid terwijl hij de gewaarwordingen in de gewaarwordingen observeert waarbij hij zich ontdaan heeft van verlangen en afkeer voor de wereld [van geest en materie]; hij verwijlt geestdriftig met opmerkzaamheid en een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid terwijl hij de geest in de geest observeert waarbij hij zich ontdaan heeft van verlangen en afkeer voor de wereld [van geest en materie]; hij verwijlt geestdriftig met opmerkzaamheid en een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert waarbij hij zich ontdaan heeft van verlangen en afkeer voor de wereld [van geest en materie].
De observatie van het lichaam
Paragraaf over de ademhaling
En hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert?
Hier gaat een monnik naar het bos, of naar de voet van een boom of naar een lege kamer; hij gaat zitten met gekruiste benen, hij houdt zijn lichaam recht en vestigt zijn opmerkzaamheid in het gebied rondom de mond. Met deze opmerkzaamheid ademt hij in, met deze opmerkzaamheid ademt hij uit. Terwijl hij een diepe adem inademt begrijpt hij goed: Terwijl hij een oppervlakkige adem inademt begrijpt hij goed: ‘Ik adem een oppervlakkige adem in.’ Terwijl hij een oppervlakkige adem uitademt begrijpt hij goed: ‘Ik adem een oppervlakkige adem uit.’ Op deze manier traint hij zichzelf: ‘Terwijl ik het hele lichaam voel, zal ik inademen.’ ‘Terwijl ik het hele lichaam voel, zal ik uitademen.’ Zo traint hij zichzelf. ‘Met de lichamelijke activiteiten tot bedaren gebracht, zal ik inademen’, zo traint hij zichzelf. ‘Met de lichamelijke activiteiten tot bedaren gebracht, zal ik uitademen’, zo traint hij zichzelf.
Net zoals een vaardig draaier (aan de draaibank) of een leerling-draaier, terwijl hij een lange draai maakt goed begrijpt: ‘Ik maak een lange draai’ en terwijl hij een korte draai maakt, goed begrijpt: ‘Ik maak een korte draai’, net zo begrijpt de monnik, terwijl hij een diepe adem inademt, goed: ‘Ik adem een diepe adem in.’ Terwijl hij een diepe adem uitademt, begrijpt hij goed: ‘Ik adem een diepe adem uit.’ Terwijl hij een oppervlakkige adem inademt, begrijpt hij goed: ‘Ik adem een oppervlakkige adem in.’ Terwijl hij een oppervlakkige adem uitademt, begrijpt hij goed: ‘Ik adem een oppervlakkige adem uit.’ Op die manier traint hij zichzelf. ‘Terwijl ik het hele lichaam voel, zal ik inademen.’ ‘Terwijl ik het hele lichaam voel, zal ik uitademen.’ ‘Met de lichamelijke activiteiten tot bedaren gebracht zal ik inademen’, zo traint hij zichzelf. ‘Met de lichamelijke activiteiten tot bedaren gebracht zal ik uitademen’, zo traint hij zichzelf.
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam.’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
Paragraaf over houdingen
En weer, monniken, begrijpt een monnik terwijl hij loopt goed: ‘ik loop’; terwijl hij staat, begrijpt hij goed: ‘ik sta’; terwijl hij zit, begrijpt hij goed: ‘ik zit’; terwijl hij ligt, begrijpt hij goed: ‘ik lig’. Hoe hij zijn lichaam ook houdt, hij begrijpt het goed.
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
Paragraaf over voortdurend, diepgaand begrijpen van vergankelijkheid
En weer, monniken, of hij nu voor- of achteruitgaat, een monnik doet dat met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid; of hij nu voor zich uit kijkt of opzij, hij doet het met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid; of hij zich nu buigt of uitstrekt, hij doet het met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid; of hij nu zijn pij draagt of zijn bedelnap, hij doet het met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid; of hij nu eet, drinkt, kauwt of proeft, hij doet het met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid; terwijl hij zijn natuurlijke behoefte doet, doet hij dat met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid; of hij nu loopt, staat, zit, slaapt of wakker is, spreekt of zwijgt, hij doet het met een voortdurend, diepgaand begrip van vergankelijkheid.
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
Paragraaf over het nadenken over weerzinwekkendheid
En weer, monniken, denkt een monnik na over dit lichaam, wat bedekt is met huid en vol van allerlei onzuiverheden van de voetzolen tot boven aan toe en van het hoofdhaar tot beneden aan toe en hij denkt bij zichzelf: ‘In dit lichaam zijn er haren op het hoofd, haren op de huid, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, botten, beenmerg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, darmvlies, de maag en de inhoud ervan, ontlasting, gal, slijm, pus, bloed, zweet, vet, tranen, smeer, speeksel, snot, gewrichtsvocht en urine.’
Net als een voorraad-zak met een opening aan boven- en onderkant, vol met verschillende soorten granen en zaden, zoals berg-rijst, rijst, zwartogige bonen, taugé-bonen, sesamzaadjes en ongepelde rijst en als een man met kritische blik, die, nadat hij die zak had opengemaakt, de inhoud ervan zou onderzoeken en zou zeggen: ‘Dit is berg-rijst, dit is rijst, dit zijn zwartogige bonen en dit taugé-bonen, dit zijn sesamzaadjes en dit is ongepelde rijst’; op dezelfde manier, monniken, denkt een monnik na over dit lichaam, dat bedekt is met huid, en vol van allerlei onzuiverheden van de voetzolen tot boven aan toe en van het hoofdhaar tot beneden aan toe en hij denkt bij zichzelf: ‘In dit lichaam zijn er haren op het hoofd, haren op de huid, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, botten, beenmerg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, darmvlies, de maag en de inhoud ervan, ontlasting, gal, slijm, pus, bloed, zweet, vet, tranen, smeer, speeksel, snot, gewrichtsvocht en urine.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
Paragraaf over het nadenken over de materiële elementen
En weer, monniken, denkt een monnik na over dit lichaam, wat de houding ervan ook is, en beschouwt het al naar gelang de eigenschap van elk element: ‘In dit lichaam zijn er het aarde-element, het water-element, het vuur-element en het lucht-element.’
Monniken, net als een vaardig slager of zijn leerling na het slachten en het in porties verdelen van een koe, op het kruispunt van vier wegen zou gaan zitten; op dezelfde wijze, monniken, denkt een monnik na over dit lichaam, welke houding het ook heeft aangenomen en beschouwt hij de materiële elementen: ‘in dit lichaam zijn er het aarde-element, het water-element, het vuur-element en het lucht-element.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
Paragraaf over de negen knekelhuis observaties
En weer, monniken, bedenkt een monnik als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is en daar al één, twee of drie lagen ligt, gezwollen, verkleurd en in staat van ontbinding, nadenkend over zijn eigen lichaam aldus: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, aangevreten door kraaien, gieren, valken, reigers, honden, tijgers, luipaarden, jakhalzen en verschillende andere dieren, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is het lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, en waarvan nog slechts een geraamte over is, met wat vlees en bloed eraan, bijeengehouden door pezen, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, waarvan nog slechts een geraamte over is, zonder enig vlees maar besmeurd met bloed en bijeengehouden door pezen, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, waarvan nog slechts een geraamte over is, zonder enig vlees of bloed, bijeengehouden door pezen, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’"
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, vervallen tot losse beenderen die in alle richtingen verspreid liggen, een botje van een hand hier, een voetbotje daar, hier een enkelbot, daar een kniebot, hier een dijbeen en daar een bekkenbeen, hier een bot uit de wervelkolom en daar een uit de rug, en daar weer een schouderbot, hier een keelbeentje, daar een kaakbeen, hier een tandbeen en daar een schedelbot, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, vervallen tot verbleekte beenderen, bleek als een schelp, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, gereduceerd tot een hoop botten van meer dan een jaar oud, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
En weer, monniken, bedenkt een monnik, als hij een lijk ziet wat in een knekelhuis geworpen is, de botten weggerot tot poeder, nadenkend over zijn eigen lichaam: ‘Dit lichaam is inderdaad hetzelfde van aard, het zal worden als dat daar en kan daaraan niet ontkomen.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij het lichaam in het lichaam zowel van binnen als van buiten observeert. Aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in het lichaam observeert, aldus verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in het lichaam observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is lichaam!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij het lichaam in het lichaam observeert.
De observatie van gewaarwordingen
En hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij gewaarwordingen in gewaarwordingen observeert?
Hier, monniken, begrijpt een monnik, terwijl hij een aangename gewaarwording ervaart goed: ‘Ik ervaar een aangename gewaarwording’; terwijl hij een onaangename gewaarwording ervaart begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een onaangename gewaarwording’; terwijl hij een noch onaangename noch aangename gewaarwording ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een noch onaangename noch aangename gewaarwording’. Terwijl hij een aangename gewaarwording met gehechtheid ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een aangename gewaarwording met gehechtheid’; terwijl hij een aangename gewaarwording zonder gehechtheid ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een aangename gewaarwording zonder gehechtheid’; terwijl hij een onaangename gewaarwording met gehechtheid ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een onaangename gewaarwording met gehechtheid’; terwijl hij een onaangename gewaarwording zonder gehechtheid ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een onaangename gewaarwording zonder gehechtheid’; terwijl hij een noch onaangename noch aangename gewaarwording met gehechtheid ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een noch onaangename noch aangename gewaarwording met gehechtheid’; terwijl hij een noch onaangename noch aangename gewaarwording zonder gehechtheid ervaart, begrijpt hij goed: ‘Ik ervaar een noch onaangename noch aangename gewaarwording zonder gehechtheid.’
Zo verwijlt hij, terwijl hij gewaarwordingen in gewaarwordingen van binnen observeert, of verwijlt hij, terwijl hij gewaarwordingen in gewaarwordingen van buiten observeert, of verwijlt hij, terwijl hij gewaarwordingen in gewaarwordingen zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in gewaarwordingen observeert, zo verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van vergaan in gewaarwordingen observeert, zo verwijlt hij, terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in gewaarwordingen observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is gewaarwording!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer, dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij gewaarwordingen in gewaarwordingen observeert.
De observatie van de geest
Weer, monniken, hoe verwijlt een monnik terwijl hij de geest in de geest observeert?
Hier, monniken, begrijpt een monnik goed dat een geest met verlangen een geest met verlangen is, hij begrijpt goed dat een geest vrij van verlangen een geest vrij van verlangen is, hij begrijpt goed dat een geest met afkeer een geest met afkeer is, hij begrijpt goed dat een geest vrij van afkeer een geest vrij van afkeer is, hij begrijpt goed dat een geest vol misvattingen een geest vol misvattingen is, hij begrijpt goed dat een geest vrij van misvattingen een geest vrij van misvattingen is, hij begrijpt goed dat een geest die kalm, zichzelf meester is, een kalme geest is, hij begrijpt goed dat een verstrooide geest een verstrooide geest is, hij begrijpt goed dat een geest die verruimd is, uitgedijd is een geest is die uitgedijd is, hij begrijpt goed dat een geest die zich niet verruimd heeft, niet uitgedijd is een geest is die niet is uitgedijd, hij begrijpt goed dat een overtrefbare geest een overtrefbare geest is, hij begrijpt goed dat een onovertrefbare geest een onovertrefbare geest is, hij begrijpt goed dat een geconcentreerde geest een geconcentreerde geest is, hij begrijpt goed dat een ongeconcentreerde geest een ongeconcentreerde geest is, hij begrijpt goed dat een bevrijde geest een bevrijde geest is, hij begrijpt goed dat een niet-bevrijde geest een niet-bevrijde geest is.
Zo verwijlt hij terwijl hij de geest in de geest van binnen observeert, of verwijlt hij terwijl hij de geest in de geest van buiten observeert of verwijlt hij terwijl hij de geest in de geest zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in de geest observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van vergaan in de geest observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in de geest observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is geest!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij de geest in de geest observeert.
De observatie van de geestesinhoud
Paragraaf over de hindernissen
En weer, monniken, hoe verwijlt een monnik, terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert?
Hier, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de vijf hindernissen.
Hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de vijf hindernissen?
Hier monniken, begrijpt een monnik, telkens als er zintuiglijk verlangen in hem aanwezig is goed: ‘Zintuiglijk verlangen is aanwezig in mij.’ Telkens als zintuiglijk verlangen afwezig is in hem, begrijpt hij goed: ‘Zintuiglijk verlangen is afwezig in mij.’ Hij begrijpt goed, hoe zintuiglijk verlangen dat nog niet in hem is opgekomen, ontstaat. Hij begrijpt goed, hoe zintuiglijk verlangen dat nu in hem is opgekomen, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed, hoe zintuiglijk verlangen dat nu in hem geëlimineerd is in de toekomst niet langer in hem zal ontstaan.
Telkens als er afkeer in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘Afkeer is aanwezig in mij.’ Telkens als afkeer in hem afwezig is, begrijpt hij goed: ‘Afkeer is afwezig in mij.’ Hij begrijpt goed, hoe afkeer die nog niet in hem is opgekomen, ontstaat. Hij begrijpt goed, hoe afkeer die nu in hem is opgekomen, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed, hoe afkeer die nu in hem geëlimineerd is in de toekomst niet langer in hem zal ontstaan.
Telkens als er luiheid en loomheid in hem aanwezig zijn, begrijpt hij goed: ‘Luiheid en loomheid zijn aanwezig in mij.’ Telkens als luiheid en loomheid in hem afwezig zijn, begrijpt hij goed: ‘Luiheid en loomheid zijn afwezig in mij.’ Hij begrijpt goed, hoe luiheid en loomheid die nog niet in hem zijn opgekomen, ontstaan. Hij begrijpt goed, hoe luiheid en loomheid die nu in hem zijn opgekomen, geëlimineerd worden. Hij begrijpt goed, hoe luiheid en loomheid die nu in hem geëlimineerd zijn in de toekomst niet langer in hem zullen ontstaan.
Telkens als er onrust en wroeging in hem aanwezig zijn, begrijpt hij goed: ‘Onrust en wroeging zijn aanwezig in mij.’ Telkens als onrust en wroeging in hem afwezig zijn, begrijpt hij goed: ‘Onrust en wroeging zijn afwezig in mij.’ Hij begrijpt goed, hoe onrust en wroeging die nog niet in hem zijn opgekomen, ontstaan. Hij begrijpt goed, hoe onrust en wroeging die nu in hem zijn opgekomen, geëlimineerd worden. Hij begrijpt goed, hoe onrust en wroeging die nu in hem geëlimineerd zijn in de toekomst niet langer in hem zullen ontstaan.
Telkens als er twijfel in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘Twijfel is aanwezig in mij.’ Telkens als twijfel in hem afwezig is, begrijpt hij goed: ‘Twijfel is afwezig in mij.’ Hij begrijpt goed, hoe twijfel die nog niet in hem is opgekomen, ontstaat. Hij begrijpt goed, hoe twijfel die nu in hem is opgekomen, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed, hoe twijfel die nu in hem geëlimineerd is in de toekomst niet langer in hem zal ontstaan.
Zo verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van binnen observeert, of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van buiten observeert of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van vergaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in de geestesinhoud observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is geestesinhoud!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de vijf hindernissen.
Paragraaf over de aggregaten
En weer, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de vijf aggregaten van vastklampen.
Hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de vijf aggregaten van vastklampen?
Hier, monniken, [begrijpt] een monnik [goed]: ‘Zo is materie, zo is het ontstaan van materie, zo is het vergaan van materie; zo zijn gewaarwordingen, zo is het ontstaan van gewaarwordingen, zo is het vergaan van gewaarwordingen; zo is perceptie, zo is het ontstaan van perceptie, zo is het vergaan van perceptie; zo zijn reacties, zo is het ontstaan van reacties, zo is het vergaan van reacties; zo is bewustzijn, zo is het ontstaan van bewustzijn, zo is het vergaan van bewustzijn’.
Zo verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van binnen observeert, of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van buiten observeert of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van vergaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in de geestesinhoud observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is geestesinhoud!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de vijf aggregaten van vastklampen.
Paragraaf over de zintuiggebieden
En weer, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de zes interne en externe zintuiggebieden.
Hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de zes interne en externe zintuiggebieden?
Hier monniken, begrijpt een monnik goed wat het oog is, hij begrijpt goed wat het visuele object is en hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die van deze twee afhankelijk is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nog niet ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nu ontstaan is, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed hoe die gebondenheid die nu geëlimineerd is in de toekomst niet langer zal ontstaan.
Hij begrijpt goed wat het oor is, hij begrijpt goed wat geluid is en hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die van deze twee afhankelijk is onstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nog niet ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nu ontstaan is, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed hoe die gebondenheid die nu geëlimineerd is in de toekomst niet langer zal ontstaan.
Hij begrijpt goed wat de neus is, hij begrijpt goed wat geur is en hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die van deze twee afhankelijk is onstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nog niet ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nu ontstaan is, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed hoe die gebondenheid die nu geëlimineerd is in de toekomst niet langer zal ontstaan.
Hij begrijpt goed wat de tong is, hij begrijpt goed wat smaak is en hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die van deze twee afhankelijk is ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nog niet ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nu ontstaan is, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed hoe die gebondenheid die nu geëlimineerd is in de toekomst niet langer zal ontstaan.
Hij begrijpt goed wat het lichaam is, hij begrijpt goed wat aanraking is en hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die van deze twee afhankelijk is ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nog niet ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nu ontstaan is, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed hoe die gebondenheid die nu geëlimineerd is in de toekomst niet langer zal ontstaan.
Hij begrijpt goed wat de geest is, hij begrijpt goed wat de geestesinhoud is en hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die van deze twee afhankelijk is ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nog niet ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de gebondenheid die nu ontstaan is, geëlimineerd wordt. Hij begrijpt goed hoe die gebondenheid die nu geëlimineerd is in de toekomst niet langer zal ontstaan.
Zo verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van binnen observeert, of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van buiten observeert of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van vergaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in de geestesinhoud observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is geestesinhoud!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de zes interne en externe zintuiggebieden.
Paragraaf over de factoren van verlichting
En weer, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert, voor wat betreft de zeven factoren van verlichting.
Hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de zeven factoren van verlichting?
Hier, monniken, begrijpt een monnik goed, wanneer de factor van verlichting, opmerkzaamheid, in hem aanwezig is: ‘De factor van verlichting, opmerkzaamheid, is in mij aanwezig’. Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, opmerkzaamheid, in hem afwezig is: ‘De factor van verlichting, opmerkzaamheid, is in mij afwezig’. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, opmerkzaamheid, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, opmerkzaamheid, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Wanneer de factor van verlichting, onderzoek van Dhamma,in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘De factor van verlichting, onderzoek van Dhamma, is in mij aanwezig.’ Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, onderzoek van Dhamma, in hem afwezig is: “De factor van verlichting, onderzoek van Dhamma, is in mij afwezig.’ Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, onderzoek van Dhamma, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, onderzoek van Dhamma, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Wanneer de factor van verlichting, inspanning, in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘De factor van verlichting, inspanning, is in mij aanwezig.’ Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, inspanning, in hem afwezig is: ‘De factor van verlichting, inspanning, is in mij afwezig.’ Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, inspanning, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, inspanning, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Wanneer de factor van verlichting, verrukking, geestelijke vervoering, in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘De factor van verlichting, verrukking, is in mij aanwezig.’ Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, verrukking, in hem afwezig is: ‘De factor van verlichting, verrukking, is in mij afwezig.’ Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, verrukking, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, verrukking, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Wanneer de factor van verlichting, diepe innerlijke rust, in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘De factor van verlichting, diepe innerlijke rust, is in mij aanwezig.’ Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, diepe innerlijke rust, in hem afwezig is: ‘De factor van verlichting, diepe innerlijke rust, is in mij afwezig.’ Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, diepe innerlijke rust, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, diepe innerlijke rust, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Wanneer de factor van verlichting, concentratie, in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘De factor van verlichting, concentratie, is in mij aanwezig.’ Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, concentratie, in hem afwezig is: ‘De factor van verlichting, concentratie, is in mij afwezig.’ Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, concentratie, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, concentratie, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Wanneer de factor van verlichting, gelijkmoedigheid, in hem aanwezig is, begrijpt hij goed: ‘De factor van verlichting, gelijkmoedigheid, is in mij aanwezig.’ Hij begrijpt goed, wanneer de factor van verlichting, gelijkmoedigheid, in hem afwezig is: ‘De factor van verlichting, gelijkmoedigheid, is in mij afwezig.’ Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, gelijkmoedigheid, die nog niet in hem ontstaan is, ontstaat. Hij begrijpt goed hoe de factor van verlichting, gelijkmoedigheid, die nu ontstaan is, ontwikkeld en vervolmaakt wordt.
Zo verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van binnen observeert, of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van buiten observeert of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van vergaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in de geestesinhoud observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is geestesinhoud!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de zeven factoren van verlichting.
Paragraaf over de Edele Waarheden
En weer, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert, voor wat betreft de Vier Edele Waarheden.
Hoe, monniken, verwijlt een monnik terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de Vier Edele Waarheden?
Hier, monniken, begrijpt een monnik goed zoals het is: ‘Dit is lijden’; hij begrijpt goed zoals het is: ‘Dit is het ontstaan van lijden’; hij begrijpt goed zoals het is: ‘Dit is de beëindiging van lijden’; hij begrijpt goed zoals het is: ‘Dit is het pad wat voert tot de beëindiging van lijden’.
Zo verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van binnen observeert, of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud van buiten observeert of verwijlt hij terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud zowel van binnen als van buiten observeert. Zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van vergaan in de geestesinhoud observeert, zo verwijlt hij terwijl hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan in de geestesinhoud observeert. Nu raakt hij gevestigd in de opmerkzaamheid: ‘Dit is geestesinhoud!’ Aldus ontwikkelt hij zijn opmerkzaamheid zozeer dat er louter nog begrip en opmerkzaamheid zijn. Op die manier verwijlt hij onthecht, zonder zich vast te klampen aan wat dan ook in de wereld [van geest en materie]. Dit, monniken, is hoe een monnik verwijlt terwijl hij de geestesinhoud in de geestesinhoud observeert voor wat betreft de Vier Edele Waarheden.
De resultaten van het vestigen van opmerkzaamheid
Inderdaad, monniken, eenieder die dit viervoudig vestigen van opmerkzaamheid zeven jaar lang op deze manier beoefent, kan een van de twee volgende resultaten verwachten: de hoogste wijsheid in dit leven of, indien er nog een onderliggende laag van aggregaten over is, het stadium van iemand die niet meer terugkeert.
Al is het maar zeven jaar, monniken. Als iemand dit viervoudig vestigen van opmerkzaamheid op deze manier zes jaar lang beoefent, dan kan een van de twee volgende resultaten in hem verwacht worden: de hoogste wijsheid in dit leven of, indien er nog een onderliggende laag van aggregaten over is, het stadium van iemand die niet meer terugkeert..
Al is het maar zes jaar, monniken …
Al is het maar vijf jaar, monniken …
Al is het maar vier jaar, monniken …
Al is het maar drie jaar, monniken …
Al is het maar twee jaar, monniken …
Al is het maar een jaar, monniken. Als iemand dit viervoudig vestigen van opmerkzaamheid op deze manier zeven maanden lang beoefent, dan kan een van de twee volgende resultaten in hem verwacht worden: de hoogste wijsheid in dit leven of, indien er nog een onderliggende laag van aggregaten over is, het stadium van iemand die niet meer terugkeert.
Al is het maar zeven maanden, monniken …
Al is het maar zes maanden, monniken …
Al is het maar vijf maanden, monniken …
Al is het maar vier maanden, monniken ….
Al is het maar drie maanden, monniken …
Al is het maar twee maanden, monniken …
Al is het maar een maand, monniken …
Al is het maar een halve maand, monniken …
Al is het maar een halve maand, monniken. Als iemand dit viervoudig vestigen van opmerkzaamheid op deze manier zeven dagen lang beoefent, dan kan een van de twee volgende resultaten in hem verwacht worden: de hoogste wijsheid in dit leven of, indien er nog een onderliggende laag van aggregaten over is, het stadium van iemand die niet meer terugkeert.
Het is om die reden dat er gezegd werd: ‘Dit is de enige manier, monniken, voor wezens om zich te zuiveren, om zorgen en verdriet te overwinnen, om lijden en smart te vernietigen, om het pad der waarheid te bewandelen, om nibbāna te verwezenlijken: dat wil zeggen, het viervoudig vestigen van opmerkzaamheid.’
Aldus sprak de Verlichte. Blij van hart verwelkomden de monniken de woorden van de Verlichte.
Het einde van de Satipaṭṭhāna Sutta