Majjhima Nikāya

19. De twee soorten gedachten

Aldus heb ik gehoord. Eens verbleef de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika. Daar wendde hij zich tot de monniken en zei: “Monniken.” En zij antwoordden hem: “Eerwaarde Heer.” En de Gezegende sprak toen als volgt:

“Monniken, voor mijn verlichting, toen ik nog slechts een onverlichte Bodhisatta was, kwam dit in mij op: ‘Veronderstel dat ik mijn gedachten zou opdelen in twee categorieën.’ Toen zette ik aan één kant gedachten van zintuiglijk verlangen (kama sankappa), gedachten van kwade wil (vyapada sankappa), en gedachten van wreedheid (vihimsa sankappa); aan de andere kant zette ik gedachten van verzaking (nekkhamma sankappa), gedachten die vrij zijn van kwade wil (avyapada sankappa), en gedachten die vrij zijn van wreedheid (avihimsa sankappa).”

Het inzien van het nadeel van slechte gedachten

“Zo ik aldus vertoefde, ijverig, vurig en vastbesloten, ontstond er een gedachte van zintuiglijk verlangen in mij. En ik begreep aldus: ‘Deze gedachte van zintuiglijk verlangen is in mij ontstaan. Dit leidt tot mijn eigen nadeel, het nadeel van anderen en tot het nadeel van beiden; het blokkeert wijsheid, veroorzaakt moeilijkheden, en het leidt niet naar Nibbana.’ Toen ik overwoog: ‘Dit leidt tot mijn eigen nadeel’, nam het in mij af; toen ik overwoog: ‘Dit leidt tot het nadeel van anderen’, nam het in mij af; toen ik overwoog: ‘Dit leidt tot het nadeel van beiden’, nam het in mij af; toen ik overwoog: ‘Dit blokkeert wijsheid, veroorzaakt moeilijkheden, en het leidt niet naar Nibbana’, nam het in mij af. Steeds wanneer er een gedachte van zintuiglijk verlangen in mij opkwam, gaf ik die op, verwijderde ik die, en deed ik daarmee af.”

“Zo ik aldus vertoefde, ijverig, vurig en vastbesloten, ontstond er een gedachte van kwade wil in mij. En ik begreep aldus: ‘Deze gedachte van kwade wil... (als bij 3).’ Steeds wanneer er een gedachte van kwade wil in mij opkwam, gaf ik die op, verwijderde ik die, en deed ik daarmee af.”

“Zo ik aldus vertoefde, ijverig, vurig en vastbesloten, ontstond er een gedachte van wreedheid in mij. En ik begreep aldus: ‘Deze gedachte van wreedheid... (als bij 3).’ Steeds wanneer er een gedachte van wreedheid in mij opkwam, gaf ik die op, verwijderde ik die, en deed ik daarmee af.”

Goede gedachten opgegeven, slechte gedachten gecultiveerd

“Monniken, wat een monnik dan ook regelmatig denkt en overpeinst, dat zal de afbuiging van zijn geest worden. Als hij regelmatig nadenkt over gedachten van zintuiglijk verlangen en deze overpeinst, dan heeft hij de gedachten van verzaking opgegeven om de gedachten van zintuiglijk verlangen te cultiveren, en dan buigt zijn geest af naar gedachten van zintuiglijk verlangen.”

“Als hij regelmatig nadenkt over gedachten van kwade wil en deze overpeinst, dan heeft hij de gedachten die vrij zijn van kwade wil opgegeven om de gedachten van kwade wil te cultiveren, en dan buigt zijn geest af naar gedachten van kwade wil.”

“Als hij regelmatig nadenkt over gedachten van wreedheid en deze overpeinst, dan heeft hij de gedachten die vrij zijn van wreedheid opgegeven om de gedachten van wreedheid te cultiveren, en dan buigt zijn geest af naar gedachten van wreedheid.”

“Net zoals in de laatste maand van het regenseizoen, in de herfst, wanneer het gewas dichter is, moet een koeienherder zijn koeien bewaken door hen constant langs deze zijde te drijven en te porren, en dat met een stok, om hen onder controle te krijgen en hen te bedwingen. Waarom is dat? Omdat hij ziet dat hij afgeranseld kan worden, gevangen genomen wordt, een geldboete opgelegd krijgt of berispt wordt (als hij hen in het gewas laat afdwalen). Zo zag ik ook in onheilzame staten gevaar, afbreuk en bezoedeling; en in heilzame staten zag ik de zegening van verzaking, het aspect van zuivering.”

Het inzien van het voordeel van goede gedachten

“Zo ik aldus vertoefde, ijverig, vurig en vastbesloten, ontstond er een gedachte van verzaking in mij. En ik begreep aldus: ‘Deze gedachte van verzaking is in mij ontstaan. Dit leidt niet tot mijn eigen nadeel, of die van anderen en niet tot het nadeel van beiden; het bevordert wijsheid, veroorzaakt geen moeilijkheden, en het leidt naar Nibbana. Als ik aan deze gedachte denk en overpeins, zelfs al is dat een nacht, zelfs al is dat een dag, zelfs al is dat een dag en een nacht, zie ik daar niets in om angstig voor te zijn. Maar door buitensporig denken en overpeinzen zal ik mijn lichaam vermoeien, en wanneer het lichaam vermoeid is, raakt de geest verstoort, wanneer de geest verstoord is, is die ver verwijderd van concentratie.’ Zo maakte ik mijn geest innerlijk evenwichtig, bracht hem tot kalmte, bracht hem tot eenheid en concentreerde hem. Waarom is dat? Opdat mijn geest niet verstoord zou zijn.”

“Zo ik aldus vertoefde, ijverig, vurig en vastbesloten, ontstond er een gedachte die vrij is van kwade wil in mij. En ik begreep aldus: ‘Deze gedachte die vrij is van kwade wil... (als bij 8).’ Zo maakte ik mijn geest innerlijk evenwichtig, bracht hem tot kalmte, bracht hem tot eenheid en concentreerde hem. Waarom is dat? Opdat mijn geest niet verstoord zou zijn.”

“Zo ik aldus vertoefde, ijverig, vurig en vastbesloten, ontstond er een gedachte die vrij is van wreedheid in mij. En ik begreep aldus: ‘Deze gedachte die vrij is van wreedheid... (als bij 8).’ Zo maakte ik mijn geest innerlijk evenwichtig, bracht hem tot kalmte, bracht hem tot eenheid en concentreerde hem. Waarom is dat? Opdat mijn geest niet verstoord zou zijn.”

Slechte gedachten opgegeven, goede gedachten gecultiveerd

“Monniken, wat een monnik dan ook regelmatig denkt en overpeinst, dat zal dan de afbuiging van zijn geest worden. Als hij regelmatig aan gedachten van verzaking denkt en overpeinst, dan heeft hij de gedachten van zintuiglijk verlangen opgegeven om de gedachten van verzaking te cultiveren, en dan buigt zijn geest af naar gedachten van verzaking.”

“Als hij regelmatig aan gedachten die vrij van kwade wil zijn denkt en overpeinst, dan heeft hij de gedachten van kwade wil opgegeven om de gedachten die vrij van kwade wil zijn te cultiveren, en dan buigt zijn geest af naar gedachten die vrij van kwade wil zijn.”

“Als hij regelmatig aan gedachten die vrij zijn van wreedheid denkt en overpeinst, dan heeft hij de gedachten van wreedheid opgegeven om de gedachten die vrij van wreedheid zijn te cultiveren, en dan buigt zijn geest af naar gedachten die vrij van wreedheid zijn.”

“Net zoals in de laatste maand van het hete seizoen, wanneer de oogst in de dorpen gebracht is, moet een koeienherder zijn koeien bewaken terwijl hij aan de voet van een boom verblijft of in het open veld. Het enige dat hij hoeft te doen, aangezien de koeien daar zijn, is hen gade te slaan; ook zo, hoefde ik, aangezien die staten die er waren, hen alleen maar gade te slaan.”

“Onvermoeibare energie ontstond in mij en onverminderde indachtigheid was gegrondvest, mijn lichaam was kalm en rustig, mijn geest was geconcentreerd en verenigd.”

Het verwerven van de jhana's

“Geheel onthecht van zintuiglijke geneugten, onthecht van onheilzame staten, ging ik en verbleef ik in de eerste meditatieve verdieping (jhana) die gepaard gaat met gedachteconceptie (vitakka) en redenerend denken (vicara) en die vervuld is van vreugde (piti) en geluk (sukha), geboren uit onthechting (vivekaya) .”

“Met het afnemen van gedachteconceptie (vitakka) en redenerend denken (vicara), ging en verbleef ik in de tweede meditatieve verdieping waarin innerlijke kalmte (passaddhi) is en eenheid van geest (ekaggata) zonder gedachteconceptie en redenerend denken, maar met vreugde (piti) en geluk (sukha), geboren uit onthechting.”

“Met het verdwijnen van vreugde (piti), verbleef ik in gelijkmoedigheid (upekkha), indachtig (sati) en helder van begrip (samma pañña), en nog steeds geluk (sukha) voelende met het lichaam, ging en verbleef ik in de derde meditatieve verdieping waarvan de edelen van geest zeggen: ‘Gelukkig leeft hij, die gelijkmoedig en indachtig is.’”

“Met het opgeven van geluk (sukha) en pijn (dukkha), en met de voorgaande verdwijning van vreugde (piti) en smart (domanassa), ging en verbleef ik in de vierde meditatieve verdieping die noch geluk noch pijn kent, maar zuiverheid van indachtigheid vanwege gelijkmoedigheid (upekkha).”

De eerste soort van kennis: de herinnering van geboorten

“Toen mijn geconcentreerde geest aldus was gezuiverd, helder, onbezoedeld, vrij van onvolkomenheden, gedwee, hanteerbaar, evenwichtig, en het onverstoorbare had bereikt, richtte ik hem naar de kennis van het herinneren van vorige levens. Ik herinnerde vele van mijn levens uit het verleden, dat is één geboorte, twee geboorten, drie geboorten, vier geboorten, vijf geboorten, tien geboorten, twintig geboorten, dertig geboorten, veertig geboorten, vijftig geboorten, honderd geboorten, duizend geboorten, honderdduizend geboorten, vele tijdperken van wereld-samentrekking, vele tijdperken van wereld-expansie, vele tijdperken van wereld-samentrekking en wereld-expansie: ‘Daar leefde ik onder die naam, van zulk een geslacht, met zulk een verschijning, zo was mijn voedsel, zo mijn ervaringen van geluk en pijn, zo was mijn levensperiode; en vertrekkende van daar, werd ik ergens anders wedergeboren; en ook daar leefde ik onder die naam, van zulk een geslacht, met zulk een verschijning, zo was mijn voedsel, zo mijn ervaringen van geluk en pijn, zo was mijn levensperiode; en vertrekkende van daar, werd ik hier wedergeboren.’ Zo herinnerde ik, met hun aspecten en wederwaardigheden, veel van mijn vorige levens.”

“Dit was de eerste kennis die door mij verworven was in het eerste deel van de nacht. Onwetendheid was verdreven en ware kennis was ontstaan, duisternis was verdreven en licht was ontstaan, zoals dat in iemand gebeurt die ijverig, vurig en vastbesloten vertoeft.”

De tweede soort van kennis: de verdwijning en wedergeboorte van wezens

“Toen mijn geconcentreerde geest aldus was gezuiverd, helder, onbezoedeld, vrij van onvolkomenheden, gedwee, hanteerbaar, evenwichtig, en het onverstoorbare had bereikt, richtte ik hem naar de kennis van het verdwijnen en het verschijnen van wezens. Met het goddelijke oog dat gezuiverd is en het menselijke overtreft, zag ik wezens verdwijnen en wederom verschijnen, onbeduidend en verheven, mooi en lelijk, gelukkig en ongelukkig. Ik begreep hoe wezens aldus hun plaats innemen overeenkomstig hun daden: ‘Deze wezens die slecht zijn in gedrag, spraak en in de geest, die beschimpers van edelen zijn, met verkeerde inzichten, die in hun daden aanstoot geven tot verkeerd inzicht, zijn na de ontbinding van het lichaam, na de dood, wedergeboren in een staat van ellende, op een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel; maar deze waardige wezens die goed zijn in gedrag, spraak en in de geest, die geen beschimpers van edelen zijn, correct in hun inzichten, die in hun daden aanstoot geven tot juist inzicht, zijn na de ontbinding van het lichaam, na de dood, wedergeboren in een goede bestemming, in een hemelse wereld.’ Aldus zag ik met het goddelijke oog dat gezuiverd is en het menselijke overtreft, wezens verdwijnen en wederom verschijnen, onbeduidend en verheven, mooi en lelijk, gelukkig en ongelukkig, en ik begreep hoe wezens aldus hun plaats innemen overeenkomstig hun daden.”

“Dit was de tweede kennis die door mij verworven was in het tweede deel van de nacht. Onwetendheid was verdreven en ware kennis was ontstaan, duisternis was verdreven en licht was ontstaan, zoals dat in iemand gebeurt die ijverig, vurig en vastbesloten vertoeft.”

De derde soort van kennis: de waarheden en de bezoedelingen

“Toen mijn geconcentreerde geest aldus was gezuiverd, helder, onbezoedeld, vrij van onvolkomenheden, gedwee, hanteerbaar, evenwichtig, en het onverstoorbare bereikt, richtte ik hem naar de kennis van de vernietiging van de bezoedelingen. Onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is lijden’; onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is de oorzaak van lijden’; onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is de opheffing van lijden’; onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is het pad dat leidt tot de opheffing van lijden.’”

“Onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit zijn de bezoedelingen (asava's)’; onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is de oorzaak van de bezoedelingen’; onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is de opheffing van de bezoedelingen’; onmiddellijk wist ik zoals het werkelijk was: ‘Dit is het pad dat leidt tot de opheffing van de bezoedelingen.’”

“Toen ik dit begreep en aldus zag, was mijn geest bevrijd van de bezoedeling van zintuiglijke begeerte (kamasava), van de bezoedeling van worden (bhavasava), en van de bezoedeling van onwetendheid (avijjasava). Toen hij (de geest) bevrijd was, ontstond de kennis: ‘Hij is bevrijd.’ Ik wist onmiddellijk: ‘Geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, tot elke staat van bestaan is er geen worden meer.’”

“Dit was de derde kennis die door mij verworven was in het derde deel van de nacht. Onwetendheid was verdreven en ware kennis ontstaan, duisternis was verdreven en licht ontstaan, zoals dat in iemand gebeurt die ijverig, vurig en vastbesloten vertoeft.”

De gelijkenis van de kudde herten

“Veronderstel, monniken, dat in een bebost gebied een groot, laagliggend moeras was, vlak in de buurt waar een kudde herten leven. En een man verschijnt en wenst hun vernietiging, hun pijn, hun slavernij, en hij sluit het veilige en goede pad dat naar hun geluk leidde af, en hij opende een verkeerd pad en hij zette een valstrik uit en richtte een namaakpop op zodat de grote groep herten later in moeilijkheden, tot rampspoed en tot nadeel zullen komen. Maar een andere man kwam die het goede voor hen wenste, hun welzijn en hun bescherming, en hij heropende het veilige en goede pad dat naar hun geluk leidde, en hij sloot het verkeerde pad af, hij verwijderde de valstrik en vernietigde de namaakpop zodat de grote groep herten later tot groei komt, tot vermeerdering, en tot vervulling.”

“Monniken, ik heb deze gelijkenis gegeven om een betekenis uit te kunnen drukken. En dit is de betekenis: ‘Het grote laagliggende moeras’ is een term voor zintuiglijke plezieren. ‘De grote kudde herten’ is een term voor wezens. ‘De man die hun vernietiging, hun pijn en hun slavernij wenste’, is een term voor Mara de Boze. ‘Het verkeerde pad’, is een term voor het verkeerde achtvoudige pad, namelijk: verkeerd begrip, verkeerde intentie, verkeerde spraak, verkeerd handelen, verkeerde wijze van levensonderhoud, verkeerde inspanning, verkeerde indachtigheid en verkeerde concentratie. ‘De valstrik’, is een term voor genoegen en hartstocht. ‘De namaakpop’ is een term voor onwetendheid. ‘De man die het goede, het geluk en de bescherming voor hen wenste’, is een term voor de Tathagata, volkomen en volledig verlicht. ‘Het veilige en goede pad dat naar hun geluk leidde’, is een term voor het Edele Achtvoudige Pad, namelijk: juist begrip, juiste intentie, juiste spraak, juist handelen, juiste wijze van levensonderhoud, juiste inspanning, juiste indachtigheid en juiste concentratie.”

“Zo, monniken, is het veilige en goede pad dat naar geluk leidt, door mij heropend, het verkeerde pad afgesloten, de valstrik verwijderd en de namaakpop vernietigd.”

“Hetgeen voor zijn discipelen uit mededogen moet worden gedaan door een Leraar die naar hun welzijn zoekt en mededogen voor hen voelt, dat heb ik voor jullie gedaan, monniken. Er zijn voeten van bomen en lege hutten. Mediteer, monniken! Wees niet nalatig, want anders krijg je daar later spijt van. Dit is onze instructie voor jullie.”

Dat is wat de Gezegende zei. De monniken waren verheugd en verblijdden zich in de woorden van de Gezegende.