Majjhima Nikāya

7. De gelijkenis van de doek

Aldus heb ik gehoord. Eens verbleef de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika. Daar wendde hij zich tot de monniken en zei: “Monniken.” En zij antwoordden hem: “Eerwaarde Heer.” En de Gezegende sprak toen als volgt:

“Monniken, veronderstel dat een doek bezoedeld en bevlekt zou zijn, en dat een verver deze in een of andere verf zou dompelen, of die nu blauw, geel, rood of paars zou zijn; de doek zou er armoedig gekleurd uitzien en de kleur zou onzuiver zijn. Waardoor komt dat? Dat komt doordat deze doek niet zuiver is. En ook zo, wanneer de geest bezoedeld is, kan een ongelukkige bestemming worden verwacht. Monniken, veronderstel dat een doek zuiver en helder is, en dat een verver deze dan in een of andere verf zou dompelen, of die nu blauw, geel, rood of paars zou zijn; de doek zou er goed gekleurd uitzien en zuiver van kleur zijn. Waardoor komt dat? Dat komt doordat deze doek zuiver is. En net zo, wanneer de geest onbezoedeld is, kan een gelukkige bestemming worden verwacht.”

“Wat, monniken, zijn de onvolkomenheden die de geest bezoedelen (cittassa upakkilesa)? Begeerte en onrechtvaardige hebzucht is een onvolkomenheid die de geest bezoedeld. Kwade wil (...) woede (...) wrok (...) minachting (...) een dominante houding (...) afgunst (...) gierigheid (...) illusie (...) fraude (...) stijfhoofdigheid (...) verwaandheid (...) eigendunk (...) zelfverheffingwaan (...) ijdelheid (...) nalatigheid is een onvolkomenheid die de geest bezoedeld.

“Wetend dat begeerte en onrechtvaardige hebzucht een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld, verlaat een monnik deze. Wetend dat kwade wil (...) nalatigheid een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld, verlaat een monnik deze.”

“Wanneer een monnik eenmaal weet dat begeerte en onrechtvaardige hebzucht een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld en deze verlaten heeft; wanneer een monnik eenmaal weet dat kwade wil (...) nalatigheid een onvolkomenheid is die de geest bezoedeld en deze verlaten heeft, bezit hij aldus een onwrikbaar vertrouwen (aveccappasada) in de Boeddha op deze manier: ‘Deze Gezegende Heer is een Arahat, een Volledig Verlichte Boeddha, perfect in wijsheid en gedrag, de Goed-Gegane, kenner van de werelden, een onvergelijkbare trainer van wezens, een Leraar van goden en mensen, hij is de Verlichte, de Gezegende.’”

“Hij bezit een onwrikbaar vertrouwen in de Dhamma op deze manier: ‘De Dhamma is goed verkondigd door de Gezegende, zichtbaar hier en nu, onmiddellijk effectief, nodigt uit tot onderzoek, leidt tot bevrijding en wordt door de wijzen zelf ervaren.’”

“Hij bezit een onwrikbaar vertrouwen in de Sangha op deze manier: ‘De Sangha van de discipelen van de Gezegende beoefent de goede weg, beoefent de rechte weg, beoefent de ware weg, beoefent de juiste weg, dat wil zeggen, de vier paren van personen, de acht typen individuen. Deze Sangha van de discipelen van de Gezegende is giften waardig, is gastvrijheid waardig, is offerranden waardig, is waardig voor eerbiedige begroeting, het is een onovertrefbaar veld van verdiensten voor de wereld.’”

“Wanneer hij (de onvolkomenheden van de geest) heeft opgegeven, uitgedreven, losgelaten, verlaten en gedeeltelijk heeft laten varen, overweegt hij aldus: ‘Ik ben in het bezit van een onwrikbaar vertrouwen in de Boeddha’, en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, wordt vreugde in hem geboren; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam kalm; iemand van wie het lichaam kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd.”

“Hij overweegt aldus: ‘Ik ben in het bezit van een perfect vertrouwen in de Dhamma’, en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, wordt vreugde in hem geboren; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam kalm; iemand van wie het lichaam kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd.”

“Hij overweegt aldus: ‘Ik ben in het bezit van een perfect vertrouwen in de Sangha, en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, wordt vreugde in hem geboren; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam kalm; iemand van wie het lichaam kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd.”

“Hij overweegt aldus: ‘De onvolkomenheden zijn door mij gedeeltelijk opgegeven, uitgedreven, losgelaten, verlaten en afgestaan, en hij verwerft inspiratie in de betekenis, hij verwerft inspiratie in de Dhamma, en hij verwerft blijheid die verbonden is met de Dhamma. Wanneer hij blij is, wordt vreugde in hem geboren; van iemand die vreugdevol is, wordt het lichaam kalm; iemand van wie het lichaam kalm is, voelt geluk; de geest van iemand die geluk voelt, raakt geconcentreerd.”

“Monniken, als een monnik zulke deugdzaamheid heeft, van zulk een staat van concentratie is en zulke wijsheid heeft—(en vervolgens) aalmoezenvoedsel eet dat bestaat uit heerlijke heuvelrijst met verscheidene sauzen en curry—dan zal dat geen obstakel voor hem zijn. Net zoals een doek die bezoedeld en bevlekt is, zuiver en schoon wordt met behulp van helder water, of net zoals goud zuiver en stralend wordt met behulp van een vuurhaard; zo ook, als een monnik zulke deugdzaamheid heeft, van zulk een staat van concentratie is en zulke wijsheid heeft—(en vervolgens) aalmoezenvoedsel eet dat bestaat uit heerlijke heuvelrijst met verscheidene sauzen en curry—dan zal dat geen obstakel voor hem zijn.”

“Hij vertoeft terwijl hij één kwadrant doordringt met een geest vol van liefdevolle vriendelijkheid (metta), zo ook het tweede kwadrant, zo ook het derde, zo ook het vierde; zo boven, beneden, rondom en overal, en naar allen zowel als naar hemzelf, vertoeft en verblijft hij terwijl hij de gehele wereld doordringt met een geest vol van liefdevolle vriendelijkheid, overvloedig, verheven, onmetelijk, zonder vijandigheid en zonder kwade wil.”

“Hij vertoeft terwijl hij één kwadrant doordringt met een geest vol van mededogen (karuna) (...).”

“Hij vertoeft terwijl hij één kwadrant doordringt met een geest vol van meelevende vreugde (mudita) (...).”

“Hij vertoeft terwijl hij één kwadrant doordringt met een geest vol van gelijkmoedigheid (upekkha), zo ook het tweede kwadrant, zo ook het derde, zo ook het vierde; zo boven, beneden, rondom en overal, en naar allen zowel als naar hemzelf, vertoeft en verblijft hij terwijl hij de gehele wereld doordringt met een geest vol van gelijkmoedigheid, overvloedig, verheven, onmetelijk, zonder vijandigheid en zonder kwade wil.”

“Hij begrijpt aldus: ‘Daar is dit, daar is het lagere, daar is het hogere, en daaraan voorbij is een ontsnapping aan dit gehele veld van waarneming.’”

“Wanneer hij aldus weet en ziet, is zijn geest bevrijd van de bezoedeling van zintuiglijke begeerte (kamasava), van de bezoedeling van begeerte naar bestaan (bhavasava), en van de bezoedeling van onwetendheid (avijjasava). Wanneer het (zijn geest) bevrijd is ontstaat de kennis: ‘Het is bevrijd.’ Hij begrijpt: ‘Geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen enkel worden meer met betrekking tot elke staat van bestaan.’ Monniken, deze monnik wordt genoemd: ‘iemand die een innerlijk bad heeft gehad’.”

Tijdens die gelegenheid zat de brahmaan Sundarika Bharadvaja niet ver van de Gezegende en zei: “Gaat Meester Gotama naar de Bahuka Rivier om te baden?”

“Wat voor zin heeft het om naar de rivier de Bahuka te gaan, brahmaan? Wat kan de rivier de Bahuka doen?”

“Meester Gotama, de rivier de Bahuka wordt door velen gezien als dat zij bevrijding schenkt, zij wordt door velen gezien als dat zij verdiensten geeft en velen wassen hun kwade daden weg in de rivier de Bahuka.”

Toen sprak de Gezegende de brahmaan Sundarika Bharadvaja in versvorm aan:

Bahuka en Adhikakka,
Gaya en ook Sundarika,
Payaga en Sarassati,
en de rivier de Bahumati—
een dwaas kan er voor altijd baden
maar dit zuivert zijn donkere daden niet.

Wat kan de Sundarika terugdraaien?
Wat de Payaga? Wat de Bahuka?
Zij kunnen een boosdoener niet zuiveren,
een man die wreedheden
en beestachtige daden heeft verricht.

Iemand die zuiver in het hart is
heeft voor altijd de Feestdag van de Lente,
de Heilige Dag;
iemand die eerlijk in zijn daad is,
iemand die zuiver in het hart is,
brengt zijn deugdzaamheid tot perfectie.

Het is in deze Leer, brahmaan,
waar jij zou moeten baden,
om van jezelf een toevlucht voor alle wezens te maken.
En als je geen leugens spreekt,
noch levende wezens kwelt,
noch dingen neemt die niet gegeven zijn,
als je geloof hebt en vrij van hebzucht bent,
wat heeft het dan voor zin om naar Gaya te gaan?
Elke waterput zou jouw Gaya kunnen zijn.

Toen dit was gezegd, zei de brahmaan Sundarika Bharadvaja: “Het is verbazingwekkend, Eerwaarde Gotama, het is wonderbaarlijk, Eerwaarde Gotama! Net zoals iemand rechtzet wat op z'n kop staat, openbaar maakt wat verborgen was, of de weg wijst aan hem die verdwaald is, of een lamp omhoog houdt in de duisternis zodat zij die ogen hebben dingen zullen zien; net zo is de Dhamma door de Eerwaarde Gotama op vele manieren uitgelegd! Daarom, neem ik mijn toevlucht in hem, in zijn Dhamma en in zijn Sangha. Ik wil het thuisloze leven ingaan en de hogere inwijding nabij de Eerwaarde Gotama ontvangen.”

Toen werd Sundarika Bharadvaja ingewijd als een leek en ontving de hogere inwijding nabij de Boeddha. Later, door een leven te leiden in afzondering, ijverig, energiek en met een vastbesloten wil, begreep, ervoer en verwezenlijkte hij in korte tijd, die hoogste perfectie van een edel leven waarvoor de zonen van goede gezinnen het huiselijke leven op harmonieuze wijze verlaten, en het thuisloze leven aangaan. Wedergeboorte werd ten einde gebracht; een edel leven was geleefd; wat gedaan moest worden was gedaan en in dit aardse bestaan was er niets anders meer wat nog gedaan moest worden: Sundarika Bharadvaja was een van de Arahats geworden.