Majjhima Nikāya
87. Geboren uit hen die geliefd zijn
Het inleidende voorval van deze sutta is een ironisch commentaar omtrent de kracht van gehechtheid. Een radeloze vader verkoos de zekerheid van de gokkers ‘dat degenen die geliefd zijn, geluk en vreugde brengen’ boven het standpunt van de Boeddha, dat ‘wie geliefd zijn verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop’ brengen. En dit waren nota bene de dingen waar die man zelf aan leed maar dat wilde hij niet inzien! Hij verloor de kans om zijn geest te genezen.
De scène verplaatste zich naar het koninklijk paleis waar het voorval door de koning en de koningin werd besproken. Koning Pasenadi bleek dit soort onderwijs over geliefden niet erg te verwelkomen, en beschuldigde koningin Mallika ervan de monnik Gotama blindelings te volgen. Het blijkt dat deze gebeurtenis zich erg vroeg in de regeerperiode van de koning voordeed, nog voordat hij een volgeling van de Boeddha werd.
De koningin kon het niet verhapstukken zichzelf een goeroe-aanbidster te laten noemen en gaf een brahmaan opdracht na te gaan waar het voorval zich precies voordeed en wat de woorden van de Boeddha exact betekenden. De Boeddha illustreerde de betekenis rijkelijk toen de brahmaan hem ernaar vroeg. Nadat de brahmaan de koningin verslag gedaan had van het gesprek, ondervroeg zij de koning over wie hem geliefd is. De koning was zó onder de indruk, dat hij de Boeddha groette.
Voor ons eigen geluk in het leven, zouden we er goed aan doen te onderzoeken welk standpunt wij aannemen: dat van de gokkers of dat van de Boeddha.
Aldus heb ik gehoord. Eens verbleef de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika.
Het gebeurde in die tijd dat de enige geliefde en beminde zoon van een zekere huishouder gestorven was. Na de dood van zijn zoon schonk hij geen enkele aandacht meer aan zijn werk en zijn maaltijden. Hij bleef maar naar de begraafplaats gaan en huilde: “Mijn enige kind, waar ben je? Mijn enige kind, waar ben je?”
Toen ging hij naar de Gezegende, en na hem hulde betuigd te hebben, ging hij aan zijn zijde zitten. Toen hij dat zo gedaan had, zei de Gezegende tegen hem: “Huishouder, uw vermogens (indriya) zijn zoals die van iemand die buiten zinnen is. Uw vermogens zijn niet in een gezonde staat.”
“Hoe kunnen mijn vermogens nu in een gezonde staat zijn, Eerwaarde Heer? Mijn enige geliefde en beminde zoon is dood. Sinds hij gestorven is schenk ik geen aandacht meer aan mijn werk en aan mijn maaltijden. Ik blijf naar de begraafplaats lopen en huil: ‘Mijn enige kind, waar ben je? Mijn enige kind, waar ben je?’”
“Zo is het, huishouder, zo is het”, zei de Gezegende. “Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop.”
Maar de man zei: “Eerwaarde Heer, wie zou ooit denken dat geliefden, zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart, en wanhoop brengen? Eerwaarde Heer, geliefden, zij die geliefd zijn, brengen geluk en vreugde.” Toen, omdat hij geen vreugde vond in de woorden van de Boeddha, en deze afkeurde, stond hij van zijn zitplaats op en vertrok.
Nu waren er tijdens die gebeurtenis niet ver van de Boeddha vandaan, enkele gokkers aan het dobbelen. De huishouder ging naar de gokkers en zei: “Zojuist, heren, ging ik naar de monnik Gotama, en na hem hulde betuigd te hebben, ging ik aan zijn zijde zitten. Toen ik dat zo gedaan had, vroeg de monnik Gotama mij: ‘Huishouder, uw vermogens zijn zoals die van iemand die buiten zinnen is. Uw vermogens zijn niet in een gezonde staat.’”
“Toen dat gezegd was, heren, vertelde ik hem: ‘Hoe kunnen mijn vermogens nu in een gezonde staat zijn, Eerwaarde Heer? Mijn enige geliefde en beminde zoon is dood. Sinds hij gestorven is schenk ik geen aandacht meer aan mijn werk en aan mijn maaltijden. Ik blijf naar de begraafplaats lopen en huil: Mijn enige kind, waar ben je? Mijn enige kind, waar ben je?’”
“Maar hij vertelde mij: ‘Zo is het, huishouder, zo is het. Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop.’ En ik zei: ‘Eerwaarde Heer, wie zou ooit denken dat geliefden, zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart, en wanhoop brengen? Eerwaarde Heer, geliefden, zij die geliefd zijn, brengen geluk en vreugde.’”
“Toen ik geen vreugde kon vinden in de monnik Gotama's woorden, en deze afkeurde, stond ik van mijn zitplaats op en vertrok.”
“Zo is het, huishouder, zo is het. Geliefden, en zij die geliefd zijn, brengen geluk en vreugde”, zeiden de gokkers. Toen dacht de huishouder: “Ik ben het eens met de gokkers”, en hij ging weg.
Dat verhaal bereikte uiteindelijk het paleis van de koning. Koning Pasenadi van Kosala vertelde koningin Mallika: “Dit is wat door de monnik Gotama is gezegd, Mallika: ‘Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop.’”
“Als dat door de Gezegende gezegd is, heer, dan is dat zo”, antwoordde koningin Mallika.
“Het maakt niets uit wat de monnik Gotama zegt,” riep de koning, “want Mallika juicht dat aldus toe: ‘Als dat door de Gezegende gezegd is, heer, dan is dat zo’, juist zoals een leerling die alles toejuicht wat zijn leraar tegen hem zegt: ‘Zo is het leraar, zo is het’, en ook zo, Mallika, maakt het niet uit wat de monnik Gotama zegt, u juicht dat aldus toe: ‘Als dat door de Gezegende gezegd is, heer, dan is dat zo.’ Hou toch op, Mallika! Weg met u!”
Toen sprak koningin Mallika tot Nalijangha van de geestelijke kaste: “Kom, geestelijke, ga naar de Gezegende en betuig hem hulde uit mijn naam met je hoofd aan zijn voeten, en vraag of hij vrij is van kwellingen, vrij is van kwalen en gezond is, sterk is en in een goede staat leeft, en zeg: ‘Eerwaarde Heer, koningin Mallika betuigt hulde met haar hoofd aan de voeten van de Gezegende, en zij vraagt of de Gezegende vrij is van kwellingen (...) en in een goede staat leeft, en zegt aldus: ‘Eerwaarde Heer, zijn deze woorden door de Gezegende uitgesproken: Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop?’ Verneem goed wat de Gezegende antwoord en vertel het me, omdat Tathagata's niet liegen.”
“Ja, mevrouw”, antwoordde hij, en hij ging naar de Gezegende en wisselde begroetingen met hem uit, en toen het beleefde en aardige gesprek beëindigd was, ging hij aan zijn zijde zitten. Nadat hij dat gedaan had, zei hij: “Meester Gotama, koningin Mallika betuigt hulde met haar hoofd aan de voeten van de Gezegende, en zij vraagt of de Gezegende vrij is van kwellingen, vrij is van kwalen en gezond is, sterk is en in een goede staat leeft; en zij zegt dit: ‘Eerwaarde Heer, zijn deze woorden door de Gezegende uitgesproken: Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop?’”
“Zo is het, geestelijke, zo is het. Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop”, antwoordde de Boeddha.
“En het kan op deze manier begrepen worden, dat geliefden, dat zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen: Eens was er in dit zelfde Savatthi een zekere vrouw van wie de moeder stierf. Vanwege de dood van haar moeder, verloor zij haar controle, en dwaalde gestoord van straat naar straat, en van kruising naar kruising, terwijl ze uitriep: ‘Heb je mijn moeder gezien? Heb je mijn moeder gezien?’”
“En het kan ook op deze manier begrepen worden, hoe geliefden, zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen: Eens was er in dit zelfde Savatthi een zekere vrouw van wie de vader stierf (...).
(...) van wie de broer stierf (...).
(...).van wie de zuster stierf (...).
(...) van wie de zoon stierf (...).
(...) van wie de dochter stierf (...).
(...) van wie de man stierf. Vanwege de dood van haar man, werd zij gek, buiten zinnen, en zij dwaalde van straat naar straat, en van kruising naar kruising, terwijl ze uitriep: ‘Heb je mijn man gezien? Heb je mijn man gezien?’”
“En het kan ook op deze manier begrepen worden, hoe geliefden, zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen: Eens was er in dit zelfde Savatthi een zekere man wier moeder stierf (...).
(...) van wie de vader stierf (...).
(...) van wie de broer stierf (...).
(...) van wie de zuster stierf (...).
(...) van wie de dochter stierf (...).
(...) wier vrouw stierf. Vanwege de dood van zijn vrouw, werd hij gek, buiten zinnen, en hij dwaalde van straat naar straat, en van kruising naar kruising, terwijl hij uitriep: ‘Heb je mijn vrouw gezien? Heb je mijn vrouw gezien?’”
“En het kan ook op deze manier begrepen worden, hoe geliefden, zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen: Eens was er in dit zelfde Savatthi een vrouw die getrouwd was en bij de familie van haar man ging wonen. Maar haar verwanten wilden haar van hem scheiden en haar aan een ander uithuwelijken die zij niet wilde. Toen zei de vrouw tegen haar man: ‘Heer, deze verwanten van mij, willen mij van u scheiden en me aan een ander geven die ik niet wil.’”
“Toen hakte de man de vrouw in tweeën en pleegde hij zelfmoord, want hij dacht: ‘We zullen allebei dood zijn’. Ook op deze manier kan begrepen worden, dat geliefden, zij die geliefd zijn, verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen.”
Toen, omdat hij vreugde vond in de woorden van de Gezegende, en het ermee eens was, stond Nalijangha van de geestelijke kaste van zijn zitplaats op en ging naar koningin Mallika tegen wie hij zijn gehele gesprek met de Gezegende navertelde.
Toen ging koningin Mallika naar de koning Pasenadi van Kosala en vroeg hem: “Hoe stelt u zich dit voor, heer: is prinses Vajiri u geliefd?”
“Ja, Mallika, prinses Vajiri is mij geliefd.”
“Hoe stelt u zich dit voor, heer: als verandering en wijziging plaatsvinden in prinses Vajiri, zou dat verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen?”
“Een verandering en wijziging in prinses Vajiri zou een wijziging in mijn leven betekenen. Hoe zou verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop niet in mij kunnen ontstaan?”
“Het was met verwijzing hiernaar, heer, dat de Gezegende, die weet en ziet, de Arahat en Volledig Verlichte, zei: ‘Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop.’”
“Hoe stelt u zich dit voor, heer: is de edele koningin Vasabha u geliefd?”
“Ja, Mallika (...).”
“(...) is generaal Vidudabha u geliefd?”
“Ja, Mallika (...).”
“Ja, Mallika (...).”
“(...) zijn Kasi en Kosala u geliefd?”
“Ja, Mallika, Kasi en Kosala zijn mij geliefd. Wij hebben het aan Kasi en Kosala te danken dat we sandelhout uit Kasi gebruiken en bloemkransen dragen, geuren en zalven.”
“Hoe stelt u zich dit voor, heer: als verandering en wijziging plaatsvinden in Kasi en Kosala, zou dat verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop brengen?”
“Een verandering en wijziging in Kasi en Kosala zou een wijziging in mijn leven betekenen. Hoe zou verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop niet in mij kunnen ontstaan?”
“Het was met verwijzing hiernaar, heer, dat de Gezegende, die weet en ziet, de Arahat en Volledig Verlichte, zei: ‘Geliefden, zij die geliefd zijn, brengen verdriet en weeklagen, pijn, smart en wanhoop.’”
“Het is prachtig, Mallika! Het is wonderbaarlijk hoe diep de Gezegende met begrip doordringt en ziet met begrip! Kom, Mallika, geef me het reinigende water.”
Toen stond koning Pasenadi op van zijn zetel en ordende zijn oppergewaad over een schouder. Hij bracht zijn handpalmen tezamen in de richting van de Gezegende, en driemaal riep hij deze kreet: