Udāna 8.4

Parinibbana—4

Aldus heb ik gehoord. Eens verbleef de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika. Op dat moment onderwees, verkwikte, inspireerde, en verblijdde de Heer de monniken met een gesprek over de Dhamma met betrekking tot Nibbana. En die monniken, die ontvankelijk waren, oplettend en hun hele geest concentreerde, waren verlangend om naar de Dhamma te luisteren.

Toen, zich de betekenis ervan realiserend, uitte de Heer bij die gelegenheid deze geïnspireerde uitspraak:

Voor wie zich ergens aan vastklampt is er instabiliteit,
wie zich nergens aan vastklampt is er geen instabiliteit;
als er geen instabiliteit is, is er sereniteit;
als er sereniteit is, is er geen ondergeschiktheid:
als er geen ondergeschiktheid is, is er geen komen en gaan;
als er geen komen en gaan is, is er geen overlijden en geboorte;
als er geen overlijden en geboorte is, is er noch ‘hier’ noch ‘voorbij’ noch ‘tussen de twee’.

Dit is eenvoudigweg het einde van lijden.